2015 Mensch / Mens
Mensch gaat over mensen die verdreven worden. Een stoet van lichamen. Een massa mensen op drift.
Ook dit project is een vervolg op de installatie Faith-Fear-Face die ik in 2013 maakte in het GEM, Den Haag. Daar bracht ik een van de grote drama’s van de internationale mensensmokkel in beeld: 58 Chinezen die, op weg naar Dover, in een container vol kratten met tomaten de verstikkingsdood vonden.
Parallel aan de foto’s, scans en de vingerafdrukken van de dode vluchtelingen die ik in het politiedossier had gezien, begon ik afdrukken van mijn eigen lichaam te maken; ik wentelde mijn lichaam in houtskool en wreef mij er helemaal mee in. Ik ontdekte dat ik onmogelijke houdingen kon suggereren, dat ik mijn afdruk mannelijk of vrouwelijk kon maken, dat ik diepte in de afdruk kon brengen door laag over laag te drukken. Het lijken röntgenbeelden.
De lichamen in Faith-Fear-Face verkeren in de diepste kring van de hel van Dante. Elke vrijheid, menselijkheid en waardigheid is hun ontnomen.
Nu zien we dagelijks beelden op TV van drommen mensen op de vlucht – schrijnend, gruwelijk. Omdat ik in beelden denk, heb ik vooral visuele associaties, bijvoorbeeld met de verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs. Ik zie in de nieuwsbeelden ook een verdrijving, waardoor de vraag naar kennis van goed en kwaad een actuele vorm krijgt. We zijn allemaal sterfelijk, wat dat betreft hebben we geen keus. Maar als we zeggen: vrijheid van meningsuiting, bedoelen we dan ook de vrijheid van ons lichaam om te bewegen?
Een nieuwe iconografie: rijen van mensen, het strakke en beklemmende ritme van de lichamen, als een streepjescode. De DNA-code van een mens, van de mens.
Wenn die Gerechtigkeit untergeht, so hat es keinen Wert mehr, daß Menschen auf Erden leben. / Als de rechtvaardigheid verloren gaat, heeft het geen zin meer dat er mensen op aarde leven. (Immanuel Kant, Die Metaphysik der Sitten, 1797)
De afdruk met houtskool van een mens kan alleen gemaakt worden als die mens ademt, als de huid ademt, vochtig is. Alleen dan kan ik de identiteit van de huid laten zien en tegelijkertijd, met het verkoolde hout, de sterfelijkheid van de mens.
Leven en sterfelijkheid staan centraal in onze tijd. De mens heeft identiteit als individu mens, en als massa mensen.
Ik wilde in de afdrukken van mijn lichaam niet letterlijk de emotie, de schaamte en het lijden benadrukken. Ik kwam er achter dat de afdruk van de mens, lopend in rijen van mensen, het meest confronterend en actueel is. Een rij van mensen roept een beeld op dat het verleden met het heden verbindt. In die rij lopen ook kinderen mee.
L’homme est né libre, et partout il est dans les fers. / De mens wordt vrij geboren, en overal is hij geketend. (J.-J. Rousseau, Du contrat social, 1762)